Het broodbakken en de schepping van het mensenlichaam

Uit oude tijden klinken vaak wonderlijke overleveringen. Veel, wat nu tot het meest alledaagse behoort, werd toen met een glans van heiligheid omgeven. Heilig was bovenal het brood. Ja, het Nieuwe Testament komt tot een hoogtepunt wanneer het vertelt hoe Christus temidden van de twaalf apostelen het brood brak en sprak: ‘Neemt, eet, dit is mijn lichaam’.

Meer dan men meestal beseft is het verdere verloop van de geschiedenis beïnvloed door het begrip, of het onbegrip, dat de mensen deze woorden tegemoet brachten. Het aantal mensen, dat de ware betekenis van deze woorden kon grijpen is steeds geringer geworden. Het avondmaal werd steeds meer tot een holle ceremonie. Des te verheugender is het wanneer men ontdekt, dat in de handelingen van de mensen iets opleeft, dat boven het denken uitgaat.

Een aantal jaren geleden was het mij vergund gedurende enige tijd bij een boer in Zwitserland te leven. Hij woonde daar aan de voet van een woeste rotshelling, die zonder veel ruimte te laten in een heerlijk blauw meer neergaat. Het was daar zo eenzaam, zo afgelegen, dat vele dingen in het huishouden werden gedaan, die men meestal aan anderen overlaat.

Eenmaal per week werd brood gebakken. Een zinken teil werd gedeeltelijk met meel gevuld. In een wit kommetje werd wat water met een schep geurige honing, een handjevol grof zout en een stuk gist dooreengeroerd. Dit mengsel werd in het meel gegoten en er doorheen gemengd. Dan werd telkens nog meer water toegevoegd en de hele massa met een houten spatel duchtig geroerd en gekneed. Eerst was het nog een rauwe, klonterige, halfstuivende massa, maar weldra kwam er meer samenhang en ontstond een gedweeë massa, die een halflevende indruk maakte. Vervolgens werden een rij zwarte blikjes met de bleke substantie ruim half gevuld. Terwijl deze met doeken bedekt op de halfwarme oven stonden, ging het deeg rijzen tot het iets boven de rand uitkwam. Intussen was de ovenruimte al heet geworden rondom een lustig takkenvuur. Het hout werd eruit gehaald en de blikken met het deeg werden er op roosters ingeschoven. Zodra de ijzeren deur was gesloten, was het daarbinnen een donkere ruimte, die geheel door hitte doorstraald werd. Het brood, dat na een vrij lange tijd tevoorschijn kwam, was vast en geurig en met een bruine korst omgeven. Zulk brood wordt niet zo gauw onsmakelijk. Na een week eet men het nog met graagte.

Alle handelingen bij deze broodbereiding zijn zeer eenvoudig en toch zijn zij een afbeelding van een hoge wijsheid. De harde graankorrels worden tot stof vermalen. Door water wordt het uiteenstuivende meel weer gebonden. Door luchtontwikkeling (koolzuurgas) wordt het rijzen voltrokken en krijgt de massa inwendige structuur. Het vuur geeft vastheid en hult het geheel in een afsluitende laag. Het broodbakken is dus een gang door de vier elementen.

Eigenlijk is een graankorrel voorbestemd op de aarde te vallen en met hulp van het water te kiemen. Door de lichte lucht moet het opgroeiende plantje gekoesterd en gevoed worden, terwijl eindelijk het zaad door zonne-warmte tot rijping wordt gebracht.

Wat in de natuur met het graan zou geschieden, een ontwikkeling door de vier elementen heen, wordt hier door het bakproces in gewijzigde vorm voltrokken.

En dan dat mengsel van zout, water en honing? Wij kunnen de betekenis daarvan aan de levensprocessen van de plant aflezen. Het zout wordt met de wortels uit de bodem opgenomen en verzameld; het water treedt in de bladeren in zijn hoofdtaak als levensdrager naar voren; de nectar wordt in de bloem aan de insecten aangeboden en door de bijen tot honing verwerkt. In zout, water en honing heeft men nog eens de hele plant vertegenwoordigd.

En bij nadere beschouwing herkennen wij de ‘tria principia’, sal, mercurius en sulfur, van de alchemisten in deze drieheid.

In de bloem werkt het vurige sulfurprincipe. Daar treden de hoogste temperaturen op, daar wordt de substantie het snelste verteerd of uitgestraald en aan de omgeving geschonken. De bloem is gelijk een levende vlam, alles licht daar op in kleur en verfijnde vorm. Door de bladeren staat de plant in levendige wisselwerking met de omgeving. Koolzuurgas wordt opgenomen, waterdamp en zuurstof worden afgegeven. Een helend proces vindt daar plaats. De uit het lichtelijk giftige koolzuur afgescheiden koolstof wordt tot voedende suiker verwerkt, de zuurstof wordt als een levenwekkende stroom uitgezonden. Hier werkt mercurius.

De hoofdbezigheid van de wortels is de opname van stoffen uit de omgeving. Met het bodemwater worden vooral zouten opgenomen en in het plantenlichaam vastgelegd. Hier wordt alles van de omtrek uit verdicht en geconcentreerd. Hier werkt het sal-principe.

Bij het beschreven bakproces worden dus alle belangrijke natuurprincipes tot samenwerking gebracht, die ook bij de opbouw van de plant naar voren komen. Alleen wordt in het brood alles meer tot een afgeronde eenheid gevormd.

Nog een diepere kijk op een dergelijk recept kunnen wij krijgen door een blik op de vier natuurrijken. De meest typische vertegenwoordigers van het minerale rijk zijn de gesteenten, die niets zijn dan aarde-element en die uitsluitend aan de stofwetten onderworpen zijn. Uit zichzelf veranderen zij nooit hun vorm of hun beweging. Bij de planten vindt men ook een scherp begrensde vaste gestalte, maar deze is doortrokken van innerlijke beweging. Voortdurend wordt de stof verplaatst en in samenstelling gewijzigd en zelfs de uiterlijke vorm ondergaat langzame veranderingen. De planten stijgen daarmee boven het minerale rijk uit. Zij hebben het water-element in zichzelf tot drager van de levensverschijnselen verhoogd. De dieren ontwikkelen hier bovenuit een grote bewegelijkheid en een snel wisselend zieleleven. Voortdurend duiken gewaarwordingen, begeerten, affecten op. Hoe intensiever de ademhaling is, hoe levendiger het zieleleven is. De dieren komen tot hun ware wezen door het luchtelement in zich op te nemen.

Naarmate de ontwikkelingstrap van de natuurwezens verhoogd wordt, worden stap voor stap de natuurkrachten, die eerst meer van buitenaf werkten, opgenomen en verinnerlijkt. Bij de mens vindt men alles tot de hoogste trap opgevoerd. Hij draagt het aarde-element in zich als vertegenwoordiger van het zuiver lichamelijke, het water als de drager van de levensprocessen, de lucht als drager van het zieleleven. Het warmte-element tenslotte is de drager van het ik, van de mensengeest.

Wat hier beschreven is, wordt door dat broodrecept nagebootst. Het broodbakken zou altijd een proces moeten zijn, waarbij de opstijging door de natuurrijken heen voltrokken wordt, die opstijging die niets anders is dan de geleidelijke opbouw van de menselijke organisatie. In het ware broodrecept tracht men de woorden, die Christus bij het avondmaal sprak, te volgen.

De mens als kroon van de schepping draagt in zijn organisatie alles tot eenheid afgerond, wat in de grote natuur tot veelheid uiteenvalt. Bij het bakken moeten in het brood alle grote natuurbeginselen verwerkt worden, die ook de menselijke organisatie bouwen en de dragers zijn van alle menselijke functies. De tria principia vertegenwoordigen de drieledigheid met het denken, voelen en willen; de vier elementen het lichaam, het leven, de ziel en de geest.

Het beschreven broodrecept is een uiting van het grote alchemistenideaal om de stofprocessen in harmonisch verband met de mens en met het wereldgeheel te laten verlopen. Het is een uitdrukking van de wil tot voeding en harmonisering van de gehele mens. Tegenwoordig wordt het brood steeds slechter omdat zulke idealen geheel zijn verdrongen door de drang geld te verdienen. Wanneer dit ongeremd verder gaat, zal de mensheid steeds zwakker en ongezonder worden.

Een uitweg uit dit duistere perspectief, een weg naar een lichte toekomst is alleen te vinden, wanneer men niet half instinctief, maar met vol bewustzijn zulke woorden van Christus tot richtlijn voor de levenspraktijk neemt:

‘Neemt, eet, dit is mijn lichaam.’

Uit het boek: ‘Op zoek naar den verborgen tuin’, 1938, enigszins bewerkt door de schrijver.

Bron: De Christengemeenschap 25 (1969/70) 3, p. 114-117