De salomonszegel

Bij het overpeinzen van de plantenfamilie der lelieachtigen dringen zich vooral die bekende bolgewassen naar voren, die vaak slechts weinige eenvoudig gebouwde bladen ontwikkelen, die hun bloemen zeer duidelijk naar voren dragen en die bloeien op plaatsen, waar ze hun kleur helder kunnen laten oplichten met behulp van de frisse voorjaarszon. Wel plant men ze vaak onder bomen of tussen het struikgewas, maar dan ontplooien zij hun bloemen toch in een tijd, waarin het hemellicht nog vrijwel ongehinderd door de kale takken omlaag kan stromen.

Bij de salomonszegel is dit alles heel anders, zodat een leek op plantkundegebied nooit de indruk zal krijgen een lelieachtige voor zich te hebben. De vakman echter stelt vast, dat de bloemen onmiskenbaar het leliestempel dragen.

De mooiste salomonszegels moeten wij zoeken in dicht loofbos en vaak zelfs onder het struikgewas, zodat wij eerst de warrige bladeren en takkenmassa opzij moeten duwen om te zien wat er in verborgen hoekjes groeit. Deze plant zoekt de geheimzinnige en vaak zo plechtige sfeer van de schaduw. Zij stormt niet vooruit met de voorjaarszon mee, zodra deze de strijd met de winterse duisternis aanbindt. Zij ontplooit zich heel rustig terwijl het bladergordijn boven haar langzaam wordt dichtgetrokken en eindelijk de hemel grotendeels afsluit. Tot een hoogtepunt komt zij pas, wanneer de zon vrijwel haar hoogste stand heeft bereikt en na haar hemeïstorm vrijwel tot rust is gekomen. Wel vindt men soms salomonszegels op het open duinzand, dat met zijn blinkende kleur het zonlicht opvangt en heel fel rondom iedere plant laat blikkeren. Dan lijkt het wel of men een lichter gewas voor zich heeft. Dit blijft kleiner en richt de lichter gekleurde bladeren vrijwel omhoog, terwijl de bloemen veel meer naar voren treden. Maar laten wij haar eerst schetsen, zoals zij haar karakter toont in haar eigenlijke gebied. Als een wondermooi gebouwde slanke knots wordt zij uit de grond omhoog geschoven. Een groen-violette stengel met naar het einde toe de bladen tot een langgestrekte verdikking opeengepakt. Al spoedig laat zij zien, dat zij van de zon werkelijk niets verwacht. Eerst rijst de stengel steil omhoog, maar al spoedig wendt hij zich opzij met een sierlijke boog en groeit dan nog vrij ver door zonder de aarde te verlaten en zonder de hemel tegemoet te gaan. Dan worden ook de bladeren ontvouwen. Rustig beweegt zich de stengeltop voort en laat blad na blad achter zich staan. Van bouw zijn de bladen wel heel eenvoudig, maar toch zijn zij welgevormd en tezamen treden zij op in strenge orde, nu links één dan rechts één, weer links, weer rechts. Soms zijn zij iets ter neer geheugen, maar vaak ook heel vlak terzijde gestrekt. En wanneer zulk een streng gestrekte plant heel en al uitgegroeid is en de boslucht is vervuld van een tere vochtsfeer, dan is het of die ernstige gestalte daar voor ons met al dat geweef van het vocht er rondom heen tot klank wordt. Het is of alles zingt en speelt met zachte maar heel plechtige tonen. Dan staat zij daar met haar zwevende gebaar als door een web van heerlijk klinkende draden gespannen. Wanneer wij bij onze zwerftocht onverwachts voor haar staan en wij nemen haar beeld in ons op eer zij in onze herinnering als oude bekende opduikt, dan krijgen wij de meest treffende indruk. Ja, het kan ons een diepe schok geven: het zien van dat eenzame voorname wezen temidden van de gemoedelijke rommel op de bosgrond. Alsof zij de hoedster is van een toverwonder, zo staat zij daar. En de mensen, die op haar wortelstok geheimzinnige tekens vonden, beschouwden haar dan ook als een sleutel tot verborgen schatten. Nog beter kunnen wij haar wezen omschrijven wanneer wij haar uitingen beschouwen, alsof zij een mens was. Wat kan iemand ertoe brengen zo stil te leven en ondanks de beste aanleg niet meer het hoogste te zoeken? De grote resignatie na vele smartelijke ervaringen! Deze hoeft ons niet zwak te maken, maar een ieder, waar zij bij intrekt, laat zij een stille weemoed uitstralen. Eens werd er zoveel verwacht en wat is er in werkelijkheid tot ons gekomen? Zij brengt ons tot een leven in herinneringen aan de tijd, toen wij nog van hoop vervuld waren.

Een grote kracht, die tot edele ingetogenheid geworden is, spreekt nu uit iedere trek van deze plant. Het duidelijkste spreken ook hier de bloemen. Eigenlijk zijn zij immers de uiting van het grote zoeken naar het licht. Hoe vaak is de bloei niet als een vlammend offer, waarmee de gave van het hemelse vuur beantwoord wordt. Maar wanneer de salomonszegel haar bloemen opent, is de hemel reeds afgesloten door een groen dak. Daar buiten is het vaak licht en vol zomerse gloed; hier binnen kan het zomervuur slechts neerglanzen door enkele fel verlichte vensters. Hoe vreemd zou het zijn om op deze plaats felgekleurde bloemen omhoog te dragen gelijk de tulp of de crocus! Neen, zij tracht als in stille berusting ook met deze omgeving in harmonie te komen. Met haar eigen gebladerte vormt zij zelfs nog eens een dak, waaronder de bloemen als tere klokjes zijn neergehangen. Hoe edel zijn deze van vorm, maar ook hoe bescheiden! Bleek groen en wat samengetrokken hangen zij aan ragfijne verende steeltjes, die bij groepjes uit iedere bladoksel ontspringen. Ook zij vertonen geen enkele uiting van de drang zich omhoog te richten en het licht te zoeken; de hoogte is voor de opgroeiende plant immers het land van de toekomstverwachting. Neen, zij buigen zich zonder voorbehoud omlaag en wenden zich terug naar de bodem, naar de plaats waar deze plant met haar ontwikkeling begonnen is.

Maar al zijn deze bloemen het beeld van de edele weemoed zelve, al gedragen zij zich ook of zij met het leven afgerekend hebben en iedere vorm van streven hun vreemd is geworden, toch nemen zij krachtig deel aan al wat het bestaan verlangt. Ja, zij weten zelfs nog kostelijke gaven voor andere wezens te bieden. Zo lokken zij de zware hommels, die de fijne klokjes goed weten te vinden, al moeten zij ook dicht over de bosgrond dwalen en hun ruige lijven met diep gebrom door het gebladerte heen koersen. Telkens kan men zien hoe ze met al hun gewicht aan zulk een klokje hangen en vol genot hun hoogste plicht vervullen.

Later in de zomer worden al die klokjes geleidelijk door diepgroene langzaam zwellende bolletjes vervangen.

En waart eenmaal de brand van de herfst door het woud , dan vlamt ook het groen van onze planten op met warme gele gloed alsof zij ten leste toch nog de hemel willen zoeken, maar de bessen zijn intussen grijsblauw geworden en geven zich gelijk loden kogeltjes aan de ban der aarde over. Zo treedt eindelijk dat naar voren, wat de salomonszegel in het diepst van haar wezen draagt. Eigenlijk blijkt zij vervuld te zijn van een vurige gloed, die haar aandrijft zich in felle tegenstellingen te uiten. En nu wordt ons ook duidelijk hoe zij ons zulk een wonderlijke regelmaat kan tonen. Zulk een verheven rhythme kan alleen ontstaan, waar een strijd woedt om de allerheftigste spanningen te overwinnen.

Niet alleen in de wijze, waarop zij met het licht omgaat, maar ook in wat zij in het duister van de bodem doet is de salomonszegel heel anders dan de meeste bekende lelieachtigen. Wel vertoont ook zij daar een zekere terughouding en samentrekking, maar zij uit deze niet in een bol of een knol. Zij heeft daaronder een stengel, die neergetrokken is tot een vlak liggende sterk gelede bleke wortelstok. Van plaats tot plaats stralen hier kransgewijze de witte wortels van uit. Iedere herfst sluit deze kruipende stengel zijn groei af door een eindknop te vormen, waaruit in het volgend voorjaar de groene stengel snel omhoog zal rijzen. De wortelstok zelf groeit daarna gedurende de zomer een stukje voort, voorbij de plant, die hij omhoog gestuwd heeft. Op deze wijze vernieuwt hij zich van jaar tot jaar en dringt hij de aarde aan zijn vooreinde op zij, maar aan het andere einde vergaat hij en wordt hij weer gelijk aan de aarde.

Eigenlijk is deze wijze van groeien iets hoogst merkwaardigs. Op een zeer simpele wijze wordt hiermee een algemene levenswet gedemonstreerd. Tijdens de zomer worden substanties uit de omgeving bijeengegaard en tot een geheel samengevoegd, dat scherp afsteekt tegen de omgeving en zich daartegenover krachtig handhaaft. Dit gebeurt vooral aan de voorkant, waar de meeste groei plaats vindt. Aan de achterkant trekt het leven zich uit de verouderende delen terug, terwijl de substanties geleidelijk uiteen vallen. Op die plaats treedt de neiging aan de omgeving gelijk te worden naar voren. Bij alle planten vindt men iets overeenkomstigs, of een eenjarige plant nu ieder seizoen een geheel nieuwe gestalte opbouwt, en deze ook geheel uiteen laat vallen, of dat een boom in het voorjaar zijn veelvuldig gebladerte ontplooit, gedurende de zomer substanties verzamelt en verdicht in stam en takken en in de herfst deze als een star bouwwerk laat staan, steeds vinden wij dat opnemen van de materie, dat invoegen in een eigen geheel en dat uitstoten. Steeds zien wij een min of meer bepaalde vorm, die zich energiek handhaaft tegenover een voortdurend wisselende stroom van stof.

Zelfs in de dode natuur kennen wij dingen, die daarmee te vergelijken zijn. Het meest treffend zijn de verschijnselen bij de watergolven. Met grote zelfstandigheid rent zulk een golf voort als ware hij een heel bepaald wezen en toch is hij niets dan een vluchtige vorm, die al het water, waaraan hij voorbij glijdt, even dwingt aan zijn wetten te gehoorzamen. Meer nog dan de eenjarige plant of een boom heeft een wortelstok een bepaalde weinig veranderende vorm, waarmee hij telkens nieuwe materie bedwingt, terwijl hij haar daarna laat varen. Men zou hier werkelijk van een levende golf kunnen spreken. Dit gaat zelfs op tot in de voortbeweging toe al is deze ook wat traag. Zo is de salomonszegel voor ons tot aanleiding geworden ons weer eens te bezinnen op het voortgolven van het leven om ons en in ons. Telkens zien wij buiten ons vormen opduiken en weer vergaan en in ons zelf ondergaan wij de golfslag van de gevoelens. De ene biedt het leven veel vreugde en hij begroet het met laaiende geestdrift, de ander moet veel verdriet verwerken en toch bestaat hij voort al leeft hij heel innerlijk en misschien zonder verwachting. Het ene lijkt niet boven het andere uit te gaan, want ook zulke levens zijn als golven, die elkaar vol afwisseling opvolgen. Alles is deel van de grote harmonie van het wereldgeheel en wordt er volledig door omvangen. Alles klinkt voort, onverbiddelijk en toch vol verheven schoonheid. Opbouw – afbraak, vreugde – verdriet: het ware geheim zullen wij daarboven uit moeten zoeken.

Bron: Mededelingen van de Anthroposofische Vereniging in Nederland 11 (1956) 4, p. 63-65