De geschiedenis van de wagen en de ontwikkeling van het ik-bewustzijn, deel 1

a. De voorbereiding der mechanisatie van het leven op aarde tijdens de oud-mexicaanse cultuur

In Amerika bestond voor de verovering door de Europeanen geen volk dat gebruik wist te maken van de rollende beweging. En toch hebben zich daar in het Westen op verschillende plaatsen machtige en bloeiende stadsculturen ontwikkeld.
Dit hoogst merkwaardige feit kan, eenmaal tot raadsel geworden, als één van de beste uitgangspunten gelden bij het doorgronden van de zin en de oorsprong van de techniek.

Juist in dat gebied, dat tegenwoordig meer dan welk ander gebied ook in het teken van de technische ontwikkeling staat, waren de oorspronkelijke bewoners niet in staat het rad uit te vinden en toe te passen. Wij kunnen ons eigenlijk niet eens voorstellen in wat voor een toestand zulke mensen leefden. Zou bij ons het gebruik van het rad niet van generatie op generatie overgedragen worden, dan zou elke generatie het opnieuw uit­vinden.

Zijn er dus machten aan het werk geweest, die het gebruik van het rad daar in het Westen terugdrongen, telkens wanneer het op wilde komen, of moeten wij ons voorstellen, dat de bewustzijnstoestand van de Indiaanse volkeren wel zeer diepgaand van die in Europa en Azië afweek? Door bepaalde mededelingen van Rudolf Steiner kan het raadselachtige van de aangeduide dingen nog zeer toenemen. Hij zegt immers, dat van bepaalde Amerikaanse mysteriën en speciaal oud-mexicaanse mysteriën machtige im­pulsen uitgingen, die in hun laatste doelstelling gericht waren op een totale vermechanisering van het hele leven op aarde.1 Nu is er weliswaar ten tijde van het mysterie van Golgotha ook in Mexico iets gebeurd, waardoor de kracht van die impulsen gebroken werd, maar toch zou men enige sporen van wat er vroeger gewerkt heeft verwachten.

In werkelijkheid vond men niet iets dat op een sterke technische ontwikkeling wees, maar wel zeer duistere tempelgebruiken. In de tijd van de verovering van Mexico door Cortez waren de Azteken het machtige volk van Midden-Amerika. Zij hadden hun centrum in de tegenwoordige stad Mexico. Zij moeten wel een buitengewone vaardigheid in het organiseren en besturen van een staatssysteem ontwikkeld hebben. Niet alleen was hun hoofdstad een plaats van aanzienlijke omvang, maar bovendien strekte hun macht zich uit over vrijwel alle volken tot ver in de omtrek. Terwijl zij, om dit alles tot stand te brengen, als volk een sterke en dikwijls zeer wrede kracht moesten ont­wikkelen, voerden zij anderzijds een zeer verfijnd leven. Zo toonden zij een bijzondere voorkeur voor het kweken van bloemen.

Maar terwijl zij een goede smaak op velerlei gebied ontwikkelden, leek het wel of zij in hun godenbeelden alleen het weerzinwekkende tot uitdrukking wilden brengen. Men krijgt daarvan een uitermate demonische indruk. Aan deze beelden, die b.v. in tempels bovenop geweldige piramides stonden, werden bovendien talloze mensenoffers gebracht. Vele duizenden gevangenen, die zij van hun eindeloze krijgstochten meebrachten, werden ieder jaar ge­offerd.

Zulk een offer verliep ongeveer aldus: Een gevangene werd achterover neer­gelegd over een gewelfde steen en door enige priesters stevig bij armen en benen vastgehouden. De eigenlijke offerpriester nam daarna een vuurstenen mes, sneed buik- en borstwand met één snede open en rukte het kloppende hart of de nog lillende maag er uit. Het lichaam werd dan de treden afgewor­pen om door een groep mensen verdeeld en op ceremoniële wijze gegeten te worden. Door de priester werd het hart of de maag voor het godenbeeld ge­plaatst of zelfs in de mond daarvan gelegd. Het geheel moet een ijzingwekken­de indruk gemaakt hebben mede door de vermomming van de priesters en doordat de hele tempel met bloed besmeurd werd.

Wanneer men bedenkt, hoe een ware inwijding de scholing van de hoogste vermogens tot medelijden en tot liefdevol inleven in de andere mens vereist, dan kan men zich indenken wat van zulk een ritus uit moet gaan. Een soort omdraaiing van de echte mysteriën vindt plaats: het mensenwezen wordt ge­forceerd en uiteengerukt en vervolgens neemt men de lichamelijke resten zelfs als voedsel in zich zelf op.

Rudolf Steiner heeft er herhaaldelijk en ook in dit verband op gewezen dat het snijden in levend vlees vergezeld van bepaalde rituele vormen tot de elemen­taire scholing in zwartmagische zin behoort. Wij kunnen hierdoor de ge­bruiken van de Azteken als openbaar geworden “decadente” resten van een groots duister mysteriewezen begrijpen.

Wat kan zulk een scholing met de mechanisatie te maken hebben? Een een­voudige beschouwing over een onderdeel van de mechanica kan ons dit duide­lijk maken. Een ieder kent het verschijnsel, dat water een druk uitoefent op een ondergedompeld lichaam. Men begrijpt ook onmiddellijk dat deze druk groter moet worden naarmate het lichaam dieper ligt. Wil men nu echter zijn inzicht in een dergelijke vorm brengen, dat er technische toepassingen uit voortvloeien, dan moet men het in een wiskundige vorm kleden. Daartoe is het weer nodig een soort maat, een eenheid in te voeren. In het onderhavige geval neemt men in gedachten alleen een vierkante centimeter van het oppervlak in beschouwing en vergelijkt de grootte van de last, die daarop rust, met de druk, die een lichaam met het gewicht van een kilo of een gram uit zou oefenen. Men ziet hoe hierbij in de gedachten uit een groot geheel een klein stukje losgesneden en afgezonderd wordt. In werkelijkheid is de druk iets dat overal verspreid over het hele oppervlak uitgeoefend wordt en waarbij men nergens grenzen aantreft. Elk mensenkind heeft min of meer het vermogen dit te be­grijpen door zich in de situatie in te voelen of zelfs “in te willen”. Gaat men tot de geschetste wetenschappelijke beschouwing over, dan schakelt men om op een abstracte denkvorm, die eigenlijk een breuk met de werkelijkheid be­tekent. Ook in het wezen van degene, die in deze richting geschoold wordt, voert men een snede uit en wel dusdanig, dat het denken uit het verband met het voelen en willen losgemaakt wordt.

Wanneer wij horen van de handelingen van de Mexicaanse priesters dan rijst in ons een heftige weerzin op, maar wij doen zelf, zij het ook in een meer verdunde vorm, voortdurend hetzelfde. Ook wij snijden voortdurend delen uit levende gehelen, onze streng systematische methode is eigenlijk een voort­durende offerdienst aan onze afgod, de wetenschap. Wij noemen deze offer­dienst wetenschappelijke analyse. Goethe laat Mefisto spottend het volgende zeggen:

Wer will was Lebendig’s erkennen und beschreiben,
Sucht erst den Geist heraus zu treiben,
Dann hat er die Theile in seiner Hand.
Fehlt leider! nur das geistige Band.

Hij laat hem echter niet vermelden, dat hij zelf de mensen inspireert tot deze handelwijze en dat hij het is, die nu juist het geheel wil vernietigen, die overal de geest uit wil drijven. Mefisto drijft de spot met de mensen die hem helpen bij de verwerkelijking van zijn eigen “idealen”.

Overeenkomstige dingen als voor het meten van de vloeistofdruk zou men van iedere maateenheid kunnen zeggen. De gram b.v. is eigenlijk een kubus uit het levend vloeiende waterlichaam gesneden. Om de secunde vast te leggen, wordt zelfs uit de levende onvatbare tijdstroom een stukje gesneden en tot een soort stilstaand brokje gemaakt.

Men kan de vergelijking van een bepaalde zijde van de natuurwetenschappe­lijke methodes met de Mexicaanse tempelgewoontes werkelijk heel ver door­trekken. De geleerden, de ingewijden van de wetenschap, weten nauwkeurig wat zij doen en waarom; zij scholen zich aan de hand van dit steeds herhaalde uitsnijden van delen uit gehelen. En evenals de Azteekse priesters hun offers boven op hun verhogingen voltrokken, zodat het hele publiek er iets van zien kon, zonder er direct deel aan te hebben, zo plaatsen de geleerden de handelingen, die aan hun scholing ten grondslag liggen ook voor het grote publiek in de vorm van beschrijvingen, definities en beweringen, zonder dat dit zich ten volle bewust kan maken wat er eigenlijk gebeurt en wat het onder­gaat. En zoals de priesters indertijd de dode lichamen van de trappen van hun piramiden afwierpen, zo geven de moderne onderzoekers aan hun medemensen de dode lichamen van hun technische apparaten en machines. En wij allen, wij spannen ons in om deze zo goed mogelijk te verteren, de ene met bijna religieuze overtuiging, de ander omdat het nu eenmaal niet anders kan.

Maar juist, wanneer men deze vergelijking maakt, ziet men ook duidelijk hoe de stootkracht van de Mexicaanse impuls tot een zekere graad gebroken is. Waar zou dat op uitlopen, de mechanisatie van het hele leven op aarde? Toch zeker op de ontwikkeling van een cultuur, waarbij iedere verbinding met het goddelijke afgesneden wordt. Men vindt deze tendentie tot afsnoering weliswaar ook op het terrein van de natuurwetenschap, maar nu zo dat hij even goed aanleiding kan zijn tot het cultiveren van edele zelfstandigheid als tot een verderfelijke mechanisatie.

Deze situatie maakt het extra nodig wakker te blijven en ons geestelijk funda­ment telkens opnieuw scherp in het oog te nemen, anders sluipt de duistere macht, waarvan de kracht reeds gebroken is, langs een omweg toch weer binnen in de samenleving. Dit gebeurt bijvoorbeeld, wanneer wij de resultaten van de moderne wetenschap zonder speciale “toebereiding” in de kinderziel prenten. Het is voor ons een hoogst verantwoordelijke taak die zijde van de natuurwetenschap naar voren te brengen, die de kracht, de exactheid en vrij­heid van het denken kan scholen en er niet zo mee te werken, dat er toch weer gekerfd en gesneden wordt. En wat is er erger dan het kerven in het meest levende, dat ons toevertrouwd is, het kindergemoed ?

Wij zien om ons heen telkens opnieuw dingen gebeuren van zulk een wreed­heid, dat zij aan een directe opleving van oud-mexicaanse gewoontes doen denken. Er zijn zelfs talloze mensen in onze tijd, die deze dingen veroordelen en toch door hun gebrek aan onderscheidingsvermogen er onwillekeurig aan meehelpen ze te bevorderen. Zij openen de poort voor impulsen, die reeds lang uit de mensheidsontwikkeling waren uit gebannen… Het ligt niet alleen aan de bittere noodzaak, dat er zulk een geweldige wapen­industrie ontwikkeld wordt of dat men alom het slagwoord industrialisatie hoort, men moet deze dingen ook als gevolg zien van onze onderwijsmethodes. Uit een toenemende abstrahering van het denken volgt onmiddellijk en direct het onvermogen iets anders te doen dan de samenleving te vertechniseren.

b. Hoe stonden de Azteken tegenover de natuur?

Wanneer men dieper ingaat op de Mexicaanse cultuur komt men voor het verrassende feit te staan, dat men daar niet alleen het rad niet kende, maar dat daarin vrijwel iedere vorm van gebruik van natuurkrachten ontbrak. Men had weliswaar uitgebreide waterleidingen, maar geen watermolens. Men had wel boten, maar geen zeilen. Men maakte zelfs geen gebruik van de kracht van dieren. Wel werden kalkoenen gekweekt, maar men kende het gebruik van de dierlijke melk niet.

Wilden de Azteken zich voortbewegen, dan moesten zij dus lopen of roeiend varen. Alleen hooggeplaatste personen werden soms in draagstoelen gedragen. Lasten werden verplaatst door ze op de rug te nemen of door ze in bun boten te laden.

Zo ver ik heb kunnen nagaan is het gebruik van een boog om pijlen af te schieten het enige meer doortrapte gebruik van natuurkrachten, dat zij kenden. Men moet deze verschijnselen vooral niet uit een soort primitiviteit verklaren, Hun tijdrekening b.v. was nauwkeuriger dan de onze. Hun feestmaaltijden waren bijzonder verzorgd en zij hadden zelfs verfijnde manieren, al kon het wel eens gebeuren, dat een slavenbout het middelpunt van de tafel vormde.

Men ziet uit het vorige, dat zij met iedere handeling nog in het nauwste levende verband met de natuur stonden. Met hun ledematen moesten zij de omgeving aanpakken, indien zij iets tot stand wilden brengen. Nooit was er een mecha­nisme dat hun taak overnam. Hoogstens gebruikten zij werktuigen als ver­lengstukken van de ledematen. Dit alles geldt ook voor degenen, die in grote steden leefden, ook zij kenden niet de afsnoering van de omgeving. Typerend voor deze situatie is ook het feit, dat een groot deel van het volk tuinbouw én bloemencultuur uitoefende.

Deze dingen brengen ons op een heel bepaald spoor: De Azteken konden het rad niet uitvinden, omdat zij niet het vermogen bezaten afstand te nemen van de omgeving; zij waren niet in staat hun verbinding met de natuur door te snijden.

Wanneer wij de geschiedenis van de wagen en het rad bestuderen, moeten wij dus speciaal opletten, hoe deze dingen anders liggen bij volkeren, die het rad wei gebruikten.

c. De oorsprong van de wagen in de mythologie

In de antroposofische literatuur kan men herhaaldelijk de gedachte ont­moeten, dat het optreden van de wagenrennen in Griekenland verband hield met de verhalen over de Kentauren, de paardmensen.2 Onder de Kentauren treedt de figuur van Chiron het duidelijkst naar voren. Een zeer levend beeld daarvan geeft Goethe in de klassische Walpurgisnacht (Faust II). Wanneer Faust op de rug van Chiron ronddraaft noemt hij hem de grootste pedagoog en inderdaad hij wordt herhaaldelijk genoemd als de opvoeder van Griekse helden en halfgoden. .

Er is zelfs een overlevering, die een verband legt tussen Chiron en het teken van de schutter uit de dierenriem. De oude afbeeldingen hiervan vertonen dan ook een paardmens schietend met pijl en boog. Wij zullen in het verloop van onze verhandeling zien, dat juist deze overlevering tot een soort sluit­stuk van het geheel wordt.

Een heel andere indruk ontvangen wij van de Kentauren, die afgebeeld worden in de strijd met de Lapithen. Zij zijn wild en ongebreideld. Zij trachtten bij een bruiloft de schone en edele bruid te ontvoeren en werden toen teruggeslagen.

De Kentaur was voor de Grieken de representant van een vorig tijdperk. Wanneer mensen en Kentauren met elkaar in aanraking komen in hun ver­halen houdt dit verband met de overgang van de gewaarwordingszielcultuur naar de verstandszielcultuur of anders gezegd van het Egyptisch-Chaldeeuwse tijdperk naar het Grieks-Romeinse.

Aan de ene kant bouwden zij voort op hetgeen het vorige tijdperk gebracht had, daarop wijst de overlevering in verband met de Chiron; aan de andere kant moesten zij de resten van het verleden terugdringen, daarop wijst het verhaal van de strijd met de Kentauren.

In de gewaarwordingszieltijd droeg de mens nog een wereld van levende mythologische beelden in zich. Hij werd in zijn voorstellingswereld nog de werking van de goddelijke machten in beeldvorm gewaar. Op de zelfde inner­lijke plaats, waar wij uit eigen activiteit onze gedachten ontplooien, onderging hij gewaarwordingen. Zijn gewaarwordingen waren in hoofdzaak op het god­delijke gericht, zoals de onze in hoofdzaak op de zintuiglijke wereld. Zijn eigen wil, zijn bewustzijn van zichzelf speelde daarentegen nog een geringe rol.

Bij de Griekse mens begint de beoefening van het persoonlijke denken. De eigen menselijke activiteit komt steeds meer naar voren en maakt zich stap voor stap vrij uit de binding aan de goddelijke krachten. In beeldvorm uitgedrukt: in de Griekse cultuur bevrijdde de mens zich van het paard. Op het eerste gezicht kan het vreemd lijken, dat een onvrije verhouding tot het goddelijke door de binding aan een dierlijk lichaam weer wordt gegeven, maar wij kunnen dit toch makkelijk benaderen, wanneer wij onze eigen ver­houding tot de wereld vergelijken met die van de dieren. Een modern mens is als resultaat van de Griekse ontwikkeling in hoge mate losgeraakt uit het wijsheidsvolle verband met de wereld. Het dier daarentegen is op een welis­waar onvrije, maar van bovenmenselijke wijsheid vervulde wijze in het natuurgeheel opgenomen. Wij duiden dit aan met het woord instinct. Bij de Griekse ontwikkeling gaat het om het temmen van het paard in de mens. De Griek trachtte zich van een bewustzijnscentrum uit de beheersing over de driften te veroveren.

Spreken wij op dit punt over driften, dan is dit niet geheel terecht, want het gaat eigenlijk om die krachten, door middel waarvan oorspronkelijk de godde­lijke machten bouwend en impulserend op het mensenwezen inwerkten. Naar­mate deze krachten van het goddelijke afgesnoerd werden, namen zij die vorm aan die wij als driften kennen.

Door de besproken dingen kan het duidelijk worden, waarom in da beelden­taal het paard telkens als symbool voor de ontwikkeling van het verstand op­treedt. Het is bovendien in dit verband hoogst interessant, dat in Amerika het paard in voorhistorische tijden uitgestorven is.

Voor de Grieken was het dus een hoofdideaal de onstuimige driften, waar­door het paard voortgezweept wordt, te overwinnen en te beheersen. Op zulk een achtergrond moet men de paardenrennen zien. Door enige razend ren­nende dieren laat een man zich voortsleuren, terwijl hij in zijn wagen staat. Daar vóór hem de woelige onberekenbaarheid van de paarden, hijzelf rechtop­staand balancerend in een apparaat, dat voor het denken geheel en al door­zichtig is.

Dit soort wagen had evenals de antieke strijdwagens twee wielen met spaken en een enkele naar voren gerichte boom. Aan deze boom was in ieder geval één van de paarden gebonden. Hierdoor werd de wagen in evenwicht ge­houden, zij het ook in een zeer schommelend evenwicht en bovendien werd door middel van dit paard koers gehouden of gewijzigd. Daar bij de rennen de paarden los van elkaar liepen, moest de wagenmenner zijn dieren dus tegelijkertijd opzwepen en krachtig in bedwang houden, het ene om de mede­dingers voor te zijn, het andere om de dieren in één richting te sturen.

d. De latere ontwikkeling van de wagen en het wiel

Wij hebben tot nu toe de wagen zien ontstaan in verband met één van de centraalste ontwikkelingsprocessen van de mensheid.

Pas bij de Romeinen schijnt een volgende stap gedaan te zijn. Bij hen vindt men vierwielige wagens voor personenvervoer. Technisch bekeken werd dit mogelijk door het feit, dat zij voor het eerst goede wegen hadden. Wil men dit feit als symptoom voor de bewustzijnsontwikkeling bekijken, dan moet men er op letten, dat zulk een wagen “op zijn eigen benen kan staan”. Ook zonder paard blijft de wagen in evenwicht. Waarschijnlijk spande men de paarden in hoofdzaak aan weerskanten van één boom. Men had ook reeds een draai­bare vooras, zodat deze wagens makkelijk bestuurbaar bleven. Later plaatste men dikwijls één paard tussen twee bomen, zoals wij dit nog herhaaldelijk kunnen zien.

Men ziet: er heeft in de loop van de geschiedenis een neiging bestaan het paard steeds minder bewegingsmogelijkheden te geven, het steeds zorgvuldiger in te spannen. Eerst was het paard hoofdzaak en de wagen een soort aan­hangsel, later begon de wagen meer en meer het paard te overheersen. Gaat men naar het Science-museum in Londen, dan kan men daar de ont­wikkeling van de auto aanschouwen. Alles loopt ten slotte uit op die gladde soepele razend snel voorbijglijdende dingen, die wij kennen. Vroeger in de ontwikkelingsreeks vindt men meer gemoedelijke vierkante dingen en aan het begin staat iets, dat naar de vorm geheel en al met een rijtuig te vergelijken is. En juist door dit laatste kan men zien waar het op aan komt. Men heeft een rijtuig voor zich, waarbij de plaats voor het paard leeg is en toch kan het zich voortbewegen. De auto is dus een wagen waar het paard op gemechaniseerde wijze in opgenomen is. Men kon het ook een wagen met de paardenkracht er in noemen of zelfs een volledig gemechaniseerd paard. De locomotief, die een overeenkomstig ontwikkelingsstadium vertegenwoordigt, noemde men vroeger zelfs het stoompaard. Bij auto en locomotief zijn zeer sterke natuurkrachten aan het werk, dusdanig bedwongen en geleid door het verstand, dat ze feilloos aan de mens gehoorzamen. Zij gehoorzamen zelfs in veel hogere mate dan een paard dit ooit doet. Men ziet uit dit laatste dat men deze gemechaniseerde wagens nog steeds als een soort gevolg kan beschouwen van de inzet die de Griek met zijn wagenrennen maakte. Die impuls tot bedwingen van de krachten is lijnrecht door­gegaan.

Wij maken nu samenvattend nog eens een kort overzicht van de verschillende stadia, waarin het bedwingen van het paard is verlopen. Het uitgangspunt is de Kentaur, waarbij de mens aan de voorkant uit het dier oprijst. Dan volgt de mens, die het paard temt en die het dus bij de teugels houdt of in het midden er bovenop zit. Hierop volgt de man op de tweewielige wagen met enige paarden ervoor. Men zou ook van een mens achteraan het paard kunnen spreken. Dan volgt de mens, die rustig vervoerd wordt in een vierwielige wagen met één of twee paarden ervoor. De wijze van inspannen kan zeer verschillend zijn. Tot nu toe treft men boerenwagens aan waar het paard los voorstaat. Men had tot voor kort ook wel wagens met één boom tussen twee paarden. Karakteris­tiek voor de latere tijd is echter het paard tussen twee bomen. Ten slotte construeert men wagens, waarin het paard in gemechaniseerde vorm is opgenomen.

Men kan deze ontwikkeling ook als volgt kenschetsen. Alles begint bij de mens, die het paard vangt en temt. Van stadium tot stadium ontwikkelt zich een uitgedacht paard, dat de taak van het levende paard overneemt. Ten slotte, wanneer het kunstpaard klaar is, raakt het levende paard buiten gebruik. Zo ver ik zien kan is met dit alles de centrale ontwikkelingslijn van de techniek geschetst. Deze hele geschiedenis staat in het nauwste verband met de ontwikkeling van het verstand voorzover de mens zich hiermee loswrikt uit zijn binding aan de natuur.3


  1. Rudolf Steiner: Innere Entwicklungsimpulse der Menschheit (GA 171), voordrachten van 18 en 24 -9-1916 

  2. Gottfried Richter: Ideen zur Kunstgeschichte 

  3. het is interessant te zien hoe Rudolf Steiner in zijn Theosofie de tegenwoordige techniek in verband met de verstandsziel be­spreekt 

Bron: Mededelingen van de Anthroposofische Vereniging in Nederland 8 (1953) 4, p. 67-73