De Jonkvrouw in de grot. Een blik op het wezen van Leonardo

leonardo - madonna in de rotsEr zijn zeer weinig schilderijen bekend, die zonder enige twijfel aan Leonardo toegeschreven mogen worden. Menigeen zal dus die weinige wel met bijzonder veel aandacht bekeken hebben en als een innerlijk beeld in zich omdragen. Des te vreemder kan het ons dan aandoen, wanneer wij ontdekken, dat er met be­trekking tot het onderwerp van de “madonna in de grot” een grote dwaling heerst en wanneer daarbij bovendien iets raadselachtigs naar voren komt wat zelden of nooit wordt opgemerkt.

Wij zien een omgeving, half opgebouwd als een grillige architectuur uit strenge rotsen, half uitgespreid als een liefelijk begroeid landschap. Temidden daarvan een jonge moederlijke vrouw. Met de rechterhand houdt zij een knielend kind omvat, dat zich enigszins opzij aan haar voeten bevindt. Met aanbiddend ge­baar richt zich dit kind naar een ander kind een eindje voor de moeder gezeten. Deze houdt haar vooruitgestrekte linker hand als met zegenend gebaar boven dit laatste kind, dat zelve weer de rechterhand met twee gestrekte en drie ineengebogen vingers naar het eerste kind opricht als wilde het dat weer zegenen. Men zegt dat dat knielende kind aan de rechterzijde van de moeder Johannes is en het zittende het Jezuskind.

Half tussen de Madonna en het zittende kind in en tegelijkertijd achter dit kind knielt een vrouw die het met de linkerhand steunt en die met de rechter­hand nadrukkelijk op het andere kind wijst. Bovendien is zij de enige figuur, waarvan de blik zich uit het groepsverband los maakt en naar voren gericht is als om nog eens bijzonder aandacht voor dat wijzende gebaar te vragen. Zij kijkt ons niet in de ogen, maar enigszins ter zijde, hetgeen een zeer terughou­dende indruk maakt.

Men zegt, dat deze vrouw een engel is en op het schilderij in het Louvre kan men inderdaad iets onduidelijks zien, dat op een vogelvleugel lijkt. In ieder ge­val is de oorspronkelijke opdracht bekend en daarin kwamen aan weerszijden van de moeder en het kind een groep engelen en een paar apostelen voor.1 Het geheel heeft iets betoverends. Men komt er door als onder een ban. Men zou er in door willen dringen en wordt daarbij een zekere onmacht gewaar. Men voelt zich gelukkig in de aanschouwing als met iets heel innig vertrouwds, dat toch ook weer ver boven ons verheven is. Maar niet de indruk alleen is mysterieus, ook de traditie, die ermee verbonden is, plaatst ons voor grote raadsels, want het kind, dat de hoofdfiguur met de rechter hand omvat houdt, kan niet Johannes zijn, wanneer de vrouw Maria is. Daar zijn twee redenen voor. In de eerste plaats gaat er een lichte sluierplooi om dit kind heen, die wel van de zittende vrouw afkomstig moet zijn. Dit duidt er op, dat zij de moeder van dit kind is. Hierop heeft Dr. Steiner ons gewezen in verband met een ander schilderij: de sluier wijst in zulk een geval op de tere etherische verbin­ding, die nog tussen moeder en kind bestaat. Verder is het zeer moeilijk om aan te nemen, dat het andere kind wel van haar zou zijn, omdat zij daarboven dat zegenende gebaar maakt, terwijl zij het eerste kind omvat houdt.

Hoe benaderen wij de waarheid van dit schilderij nu de traditie ons in de steek laat en er zelfs, zoals wij later zullen zien, een zeer nadrukkelijke poging ge­daan is ons van het spoor af te brengen. De enige weg zal zijn het wezen van Leonardo af te tasten, zoals dit zich in zijn wereldbeschouwing en werkmethode uitte en met het resultaat daarvan nog eens zijn schilderij te benaderen.

Leonardo was een waarnemer van de hoogste orde. In verband daarmee trad het oog, het zintuig waar de natuurwetenschap bijzonder veel waarde aan hechtte, bij hem wel zeer op de voorgrond en wij weten bovendien, dat hij een ongewoon grote belangstelling voor het licht heeft gehad. Hoe uitte hij zich over het licht en het oog? Hier volgen twee citaten uit zijn beroemde aantekenin­gen zoals deze weergegeven zijn in de bloemlezing van Marie Herzfeld: Leo­nardo der Denker, Forscher und Poet (1929, op blz. 41 en blz. 43).

“Der Körper der Luft ist angefüllt mit zahllosen Strahlenpyramiden, hervorgerufen von den Dingen, die in selbige gestellt sind, welche (Strahlen­pyramiden), sich durchsagend und ineinander verwebt, ohne einander zu verdrängen, mit gesondertem Laute sich der ganzen umliegenden Luft verschmelzen, und sind von gleicher Macht, und alle vermogen so viel wie jede, und jede so viel wie alle, und durch sie wird das Abbild des Körpers ganz ins Ganze getragen und ganz in die Teile, und jedes empfangt in jedem kleinsten Teile die Ursache völlig”.

Om deze uiting te kunnen begrijpen en, vergeef mij de uitdrukking, er van te kunnen genieten, moet men weten, dat Leonardo zich bezig hield met de beeldvorming in het oog en in de donkere kamer (= een inrichting als een fotografietoestel, waarbij een kleine opening de plaats van de lens in­neemt).

In plaats van het woord “Strahlenpyramide” zouden wij tegenwoordig licht­bundel zeggen. Hem valt dus op, dat van alle lichtende en belichte dingen lichtbundels uitgaan, die elkaar kriskras doorkruisen en doordringen zonder elkaar te storen. In zulk een lichtbundel kan men b.v. met behulp van een lens overal een beeld van het hele voorwerp opvangen (hetzij in het oog of van de donkere kamer). Het beeld verspreidt zich dus in de hele ruimte, zonder in stukken uiteen te vallen.

Men kon het zelfs, wanneer men het door een nauwe opening laat gaan, weer als een geheel opvangen en toch laat deze opening maar een zeer klein deel van elke lichtbundel door. Men kan dit verschijnsel soms onwillekeurig waarnemen, wanneer men in een kamer met dichte gordijnen slaapt. Men ziet dan soms de beelden van auto’s of andere voertuigen over het plafond glijden. Wie goed opgelet heeft bij de zonsverduistering, die onlangs plaats vond, heeft het hele verschijnsel duizendvoudig herhaald in de schaduw, die de bomen op de grond wierpen, kunnen volgen. Elk rond lichtplekje werd geleidelijk sikkelvormig en ging toen weer over in een ronde schijf. Zulke lichtplekjes zijn eigenlijk allemaal zonnebeelden, voorzover ze ontstaan door openingen in het bladerdek, die werkelijk klein zijn. En dan:

(Die Natur des Auges studierend), “Hier sind die Figuren, hier die Farben, hier alle Abbilder der Teile des Weltalls in einem Punkt gesammelt, und dieser Punkt ist ein solches Wunder!
O wunderbare und staunenswerte Notwendigkeit, du zwingst mit deinem Gesetz alle Wirkungen, auf kürzestem Weg an ihren Ursachen teil zu haben. Dieses sind die Wunder, welche …… (onleesbaar in het manuscript) schreibe in deiner Anatomie, wie in so winzigen Raum das Bild (der sichtbaren Dinge) wiedergeboren werden und sich in seiner Ausdehnung wiederherstellen könne”.

Wij ervaren hier welk een machtige indruk het feit, dat op het netvlies in het oog een beeld van de wereld ervoor wordt gevormd, op iemand heeft gemaakt, die het heeft ontdekt of die althans tot de eerste kenners van dit feit behoorde. Bovendien ervaren wij, hoezeer Leonardo zich met de ver­schijnselen vereenzelvigde, hoe hij innerlijk geheel en al meedeed met de wijze van ontstaan van zulke verschijnselen. Wanneer ons deze geestdrift tegemoet waait over een nu algemeen bekend feit, merken wij pas hoe blasé en aanmatigend wij meestal tegenover de dingen staan. Zoals Leonardo spreekt van een wedergeboren worden van het beeld der dingen achter de pupil, zo zouden wij ons beeld van de wereld, dat tot dood tafereel is geworden, weer tot nieuw leven moeten wekken. Leonardo kon ons daarbij helpen.

Uit zulke uitingen van Leonardo spreekt het zoeken naar een volkomen gaaf en zuiver beeld van de uiterlijke werkelijkheid. Zij zijn het resultaat van de meest zorgvuldige waarneming en weergave van de waarnemingsresultaten. Bij ieder onderzoek treedt het grote gevaar op, dat men persoonlijke menin­gen, vooroordelen enz. in de weergave van de resultaten gaat mengen. De scholing tot wetenschappelijk onderzoeker berust er voor een belangrijk deel op hiervan af te zien. Dit heeft niet alleen betekenis voor de wetenschap, maar hierin schuilt een belangrijke algemeen menselijke waarde. Zodra iemand wel zijn al te persoonlijke dingen laat gelden bij de verwerking van de indrukken uit een omgeving, wordt zijn wereldbeeld verwrongen en vaak zelfs karikaturaal. Aan dit gevaar ontkomen de meeste mannen van de wetenschap wel. Er is echter iets anders dat juist bij de modern geschoolde onderzoeker voortdurend het wereldbeeld dreigt te vertroebelen en zelfs te verduisteren, namelijk de neiging theoretische verklaringen te geven op pun­ten waar alleen zuivere beschrijving en ontwarring van de verschijnselen licht kan brengen.

Wat zien wij nu hier bij Leonardo? Een zeer zuivere beschrijving, maar ook een zeer persoonlijke uiting. Dus toch een zonde tegen de heilige beginselen van de wetenschap? Neen, want bij nadere beschouwing blijkt deze uiting geen oordeel in te houden, maar alleen een toevoeging te zijn om de diepgaande verwondering en bewondering, waarmee hij innerlijk reageert, te kenschetsen. Waarom troffen deze dingen Leonardo zo diep?

In de eerste plaats omdat zij uitingen van de verheven wijsheid en schoon­heid, die ons van alle kanten tegemoet stralen, zijn. Maar ze moesten hem des te meer treffen, omdat hij ongetwijfeld te voren reeds een grondige kennis van de wetten der mechanica had. Wat hij nu bij het licht ziet, is daarmee in volkomen tegenspraak. Wanneer men een vast voorwerp uit zou breiden, zoals de beelden, die het licht bij de verspreiding voortdraagt, uitgebreid worden, dan zou de vorm onherstelbaar versplinterd worden.

In de loop van een lichtbundel en op ieder punt daarvan kan men daaren­tegen het beeld en dus de vorm van de lichtbron telkens opnieuw, zij het ook in verschillende grootte, laten ontstaan. Met behulp van een lens of een kleine opening kan men hem op een scherm projecteren: “und durch sie (de lichtbundels) wird das Abbild des Körpers ganz ins Ganze getragen und ganz in die Teile”.

Wanneer voorts twee vaste dingen in beweging zijn en elkaars baan kruisen zullen zij botsen en elkaar beschadigen of uit de baan werpen. Twee elkaar kruisende lichtbundels daarentegen dragen hun beelden ongestoord door elkaar heen. Leonardo hoedde zich zorgvuldig de lichtverschijnselen met be­hulp van de reeds gevormde begrippen voor de mechanische verschijnselen te verklaren, zoals later Newton en Huygens in hun theorieën juist wel deden, zodat zij het inzicht in het wezen van het licht eerder verduisterden dan verhelderden. Hij beschrijft de dingen zodanig, dat de tegenstelling tussen de gebieden van de mechanische aardekrachten en van het licht onwille­keurig onthuld wordt. Het kan best zijn, dat Leonardo zich van deze dingen niet volkomen bewust was, maar dan opent de grote onbevangenheid van zijn geest en de zuiverheid van zijn werktrant toch de mogelijkheid, dat anderen door zijn werk deze tegenstelling dieper kunnen doorgronden en daarmee dieper tot het wezen van het licht door kunnen dringen. Leonardo laat zich zozeer door de aard van de dingen, die hij bestudeert, leiden, dat het wezen dier dingen door zijn uitingen heenschijnt, ook als hij er niet direct over spreekt. Dit betekent dat hij een fenomenoloog was van dezelfde orde als Goethe.

Wat dit voor ons kan betekenen zal men pas merken wanneer men zich oefenend in de verschijnselen inleeft in aansluiting’ aan zijn uitspraken. Men denke zich maar eens in, hoe het oog tegenover de dingen uit de omgeving staat, hoe de beelden daarvan op een of andere wijze door de nauwe opening van de pupil heengedragen worden om daarachter weliswaar verkleind, maar toch weer uitgebreider dan de pupil, op het netvlies te verschijnen. Daar rechts en links en boven en onder verwisseld zijn, vindt er bovendien nog een eigenaardige overkruising in de pupil plaats. Leeft men zich met over­gave in zulke verschijnselen in, dan krijgt men een diepe indruk, van het wezen van het licht. Dit laatste komt echter alleen tot stand, wanneer men zuiver in beelden denkt en alle voorstellingen van lichtstralen overboord zet. De lichtstralen zijn niets dan gedachteproducten. een soort theoretisch tralie­werk om het gedachteproces te vereenvoudigen.

Het licht leeft zich uit in beelden; lichtbundels zijn die delen van de ruimte, waarin men heel bepaalde beelden op kan vangen. Wie verder door wil dringen tot het licht moet eerst mee leren spelen met dit beeldenspel.

Leonardo zelf voerde dit spel al bijzonder ver door, want hij beoefende het niet alleen waarnemend en innerlijk verantwoordend, hij liet ook zijn penseel leiden door al wat hij op deze wijze ervaren had. In zijn schilderboek legt hij op grootse wijze rekenschap hiervan af. In het algemeen ging bij hem ieder inzicht vergezeld van de drang het in de daad om te zetten. Hij is ook daarin één van de grote voorgangers van de natuurwetenschappelijke ont­wikkeling. Deze eigenschap maakt hem tot één der grootste uitvinders en ingenieurs van alle tijden. Had hij eenmaal een of ander beginsel der me­chanica of natuurkunde doorzien, dan werd dit al spoedig in uitvindingen verwerkelijkt.

Er zijn weinig figuren als Leonardo zo bekend en tegelijkertijd zo geheim­zinnig. Het gangbare denken wordt door hem voor vele raadsels geplaatst. Dit wordt echter heel anders, wanneer men hem gaat benaderen met zijn eigen methodiek, wanneer men zijn werk in onderdelen en in zijn geheel voor zich plaatst en oplet, wat er doorheen schijnt.

De dingen, waar het op aan komt verschijnen dan in beeld, de beelden zoals die door hem geschilderd zijn, gaan spreken. Men zou bijna zeggen: om hem te benaderen moet men zich gedragen als tegenover het licht, men moet daartoe ook in beelden denken.

Rudolf Steiner heeft eens een overzicht gegeven over de verschillende wereld­beschouwingen, die onder de mensen mogelijk zijn. (Der menschliche und kos­mische Gedanke). Hij sprak over twaalf hoofdwereldbeschouwingen, die elk een bepaald aspect van de waarheid weergeven en alleen tezamen de volle waarheid kunnen vertegenwoordigen. Deze wereldbeschouwingen verhouden zich onderling gelijk de tekens van de dierenriem. De wereldbeschouwing, die hij daar Phänomenalismus noemt, verhoudt zich tot de andere als het teken van de jonkvrouw tot de andere tekens.

Sigismund von Gleich heeft in zijn helaas nog niet gedrukte boek “Die Wahrheit als Gesamtumfang aller Weltansichten”, deze dingen op waarlijk grote wijze uitgewerkt.

Langs de weg van de fenomenologie kan men alleen de wereld benaderen wanneer men een houding van overgave en afwachting ontwikkelt. Dit be­tekent, dat men zich als een jonkvrouwelijk wezen tegenover de dingen moet gedragen. Sommigen brengen dit jonkvrouwelijke al min of meer als aanleg mee, anderen zouden het moeizaam oefenend kunnen ontwikkelen. Iemand, die met deze houding de natuur tegemoet treedt, krijgt bovenal haar onschul­dig gebleven, jonkvrouwelijke zijde te aanschouwen. Hij ontmoet in de wereld en in zichzelf iets dat uit het paradijs bewaard is. Iets van de oerintenties van de schepping gaat voor hem opglanzen.

Het begrip voor deze dingen werpt een heel nieuw licht op Leonardo. Naast een grootse en soms zelfs verhevene weergave van het mannelijke element, vinden wij bij hem een wonderbaarlijke uitbeelding van het zuiverste, edelste vrouwelijke. En juist zijn vrouwenfiguren omringt hij met een paradijsachtig liefelijke natuur.

Nu zien wij ook, dat de Madonna in de grot een heel bepaald aspect van zijn eigen wezen uitspreekt. Ook in zijn innerlijk zetelde de jonkvrouw te midden van de rotsen. Terwijl de andere onderzoekers meestal hun verbin­ding met de onschuldige oorsprong verloren bij de indaling in de rots van hun lichaam, wist hij de opbloei van een innerlijk paradijs tot stand te bren­gen, hoewel hij nog verder voortdwaalde temidden van de rotsen, dan vele anderen.

Zelfs het bezig zijn met het meest dode maakte hem niet los uit zijn verbinding met de oorsprong. Want hoe bereidde hij zich voor zulke wonderbaarlijke harmonische en van leven sprankelende mensengestalten te schilderen? Niet alleen door tal van studies omtrent gelaatsvormen, houding, lichaamsbouw, gewaadplooien, haarvorm, maar ook door een grondige beoefening van de anatomie. Een stroom van de meest uiteenlopende bijzonderheden wist hij zo samen te voegen en zo uit te balanceren, dat het meest verheven geheel zichtbaar werd. En zelfs het heengaan door het lugubere bedrijf van lijken openen zonder de hulp van conserverende middelen wist hij niet alleen te doorstaan, maar het moet hem zelfs gesteund hebben in het vinden van de hogere eenheid in de mensengestalte.

Wat bij de ingang van de weg naar de inwijding ook van ons gevergd wordt, het staan voor het raadsel van de dood en ontbinding, heeft hij op deze wijze doorgemaakt als geen ander, en zoals de leerling juist daaruit de kracht moet putten de werkelijkheid van de gehelen-scheppende levenskrachten te aan­schouwen, zo overtreft hij wel vrijwel elk ander door de wijze, waarop hij het leven in de mens weergeeft. Bij de gang door de dood, en door de ver­brokkeling van de uiterlijke wereld heen heeft hij een machtig vermogen ont­wikkeld, door te dringen tot de hogere eenheid van de idee. Uit al wat hij schildert treedt zijn streven naar het bereiken van de oerbeelden van het mensenleven naar voren.

Wij zien hem dus de strenggeschoolde zintuigen als uitgangspunt kiezen en in verband daarmee houdt hij zich onverbiddelijk aan de meest exacte weer­gave van de uiterlijke wereld. Hij noemt de schilderkunst zelfs een weten­schap, de wetenschap van het nauwkeurig weergeven der dingen. Zo kan degene, die de grote liefde voor de wereld der verschijnselen in zich voelt branden, diep bevredigd zijn bij het aanschouwen van zijn schilderwerk, maar eenzelfde bevrediging kunnen de hoge idealist en zelfs de mysticus voelen. Uit al wat hij schept spreekt een ideaal evenwicht tussen idee en werkelijkheid. Het moet Leonardo in verband hiermee wel buitengewoon moeilijk zijn ge­vallen een geestwezen te schilderen en wij zien het hem als gerijpt mens dan ook nooit doen. Behalve misschien bij de Madonna in de grot?

Laten wij aannemen, dat Leonardo een engel wilde schilderen als een mens met vleugels, iets wat zelfs Michelangelo, die toch wel zwevende gestalten schilderde, nooit heeft gedaan, welk een kwellende natuurwetenschappelijke problemen zou dat opgeleverd hebben. Hoe zouden de vleugelspieren moeten lopen, zonder de hele gestalte uit zijn proporties te trekken? Hoe zouden betrekkelijk kleine vogelvleugels genoeg kracht kunnen ontwikkelen om zulk een zware gestalte te dragen? Om van andere vraagstukken in verband met kleding, belichting enz. maar te zwijgen. Ik wil de mogelijkheid niet ont­kennen, dat hij toch een gevleugelde gestalte heeft geschilderd, maar in dat geval moet zijn geweten als natuuronderzoeker hem dusdanig gekweld heb­ben, dat daaruit alleen al de impulsen tot zijn uitvoerige studie van de vogel­vlucht en tot zijn pogingen een vliegtuig te construeren ruimschoots verklaard kunnen worden. Hij ging bij dat laatste zo wetenschappelijk te werk, dat hij uitvoerig zulke dingen onderzocht als de grootte van de luchtweerstand tegen een bewegelijk vlak of met andere woorden het draagvermogen van een vleugel.

Volledigheidshalve zij ook nog dit vermeld: onder de talrijke studies voor schilderijen, die mij onder ogen gekomen zijn, is er maar één waarop Leonardo mensen met vleugels getekend heeft. Hij heeft enkele schetsen van vliegende kindergestaltes gemaakt als voorstudie voor een aanbidding van de herders. Ik houd hierbij geen rekening met de bekende “verkondiging”, die hij, wanneer deze werkelijk van hem afkomstig is, in zijn jeugd geschilderd moet hebben. Ook vallen bepaalde speelse allegorische voorstellingen buiten deze beschou­wingen.

In ieder geval moet het wel als een treffend historisch fenomeen beschouwd worden dat de eerste grote schilder van religieuze onderwerpen, die geheel of vrijwel geheel afziet van het uitbeelden van niet met de zintuigen waar­neembare wezens of werkingen, ook de eerste is, die verregaande pogingen tot het construeren van vliegtuigen doet. Misschien is het zelfs wel sympto­matisch voor ons gehele cultuurtijdperk, dat hij ten slotte draagvlakken ge­maakt heeft, die op vleermuisvleugels geleken. Is het soms niet karakteristiek voor onze tegenwoordige samenleving, dat te weinig rekening wordt gehouden met de wereld der engelen en dat men zich des te meer laat inspireren door wezens met vleermuisvleugels? Maar juist deze diepgaande kennis op het gebied van vogelvlucht en zijn ervaringen met vliegtuigconstructie moeten het hem vrijwel onmogelijk hebben gemaakt vleugels aan een mensengestalte te schilderen in de trant van zijn tijdgenoten. Hij was te wakker om in zulke droomachtige onexacte voorstel­lingen te leven.

Is het niet mogelijk, dat deze vleugels er later door een ander bijgeschilderd zijn? Uit de houding en het evenwicht van de gestalte blijkt, naar het mij lijkt, niet, dat Leonardo met de aanwezigheid ervan gerekend heeft. Wij kunnen echter nog belangrijker aanwijzingen krijgen, dat deze veronderstel­ling binnen het gebied van de mogelijkheden ligt.

Leonardo_da_Vinci_-_Virgin_of_the_Rocks_-_WGA12697Er is een schilderij in Londen, dat buitengewoon veel op dat in het Louvre lijkt. Maar daarop dragen de moeder en de beide kinderen een heiligenschijn in de vorm van een fijne ring. Bovendien bevindt zich bij de zogenaamde Johannes het bijbehorende symbool, een kruisvormige staf. Deze dingen vallen reeds geheel buiten de stijl van Leonardo’s werk, bij de verdere bijzonder­heden evenals bij het kunstzinnig niveau is het niet anders. Op zichzelf is het een verdienstelijk schilderij, maar toch is het volkomen onbegrijpelijk, dat ernstige mensen dit voor een Leonardo hebben aangezien. Voor ons kan het in zo verre van nut zijn, dat de meest opvallende verschillen op punten schijnen te wijzen, die voor het echte schilderij van groot belang zijn. Deze verschillen concentreren zich hoofdzakelijk om “Johannes”. De staf werd reeds genoemd. Verder valt het wijzende gebaar van de “engel”, dat op deze knaap gericht was, weg. De blik van de engel is niet meer naar voren gericht, maar min of meer op die knaap. Wanneer men zich in dit schilderij verdiept, maakt het dus de indruk of iemand de kern van de zaak heeft willen verdoezelen door het geheel in overeenstemming te brengen met de verstarde religieuze traditie. En die kern hebben wij ten dele leren kennen: dit kind is de zoon van de zittende vrouw.

Wat Leonardo steeds tot stand bracht, het aanboren van eigen bronnen, heeft hier plaats gemaakt voor een putten uit de vlakke stroom der traditie. En juist dit Londense schilderij schijnt de sterkste invloed op de tijdgenoten gehad te hebben, veel meer dan het eigenlijke. Maken deze dingen het niet waarschijnlijk, dat ook aan het oorspronkelijke schilderij op meer subtiele wijze “correcties” zijn aangebracht?

Wij hebben reeds besproken, dat Leonardo over een ongewoon vermogen beschikte door de uiterlijke verschijningsvorm der dingen de hogere eenheid heen te zien schijnen, en in verband daarmee om deze hogere eenheid op de meest aanschouwelijke wijze door zijn uitgewerkte taferelen heen te laten schijnen. Wij moeten ons bij hem meer dan bij wie ook, op het oerbeeld richten, dat hij zocht te benaderen, willen wij iets van zijn werk begrijpen. Wanneer wij hiermee rekening houden evenals met andere dingen, die be­sproken zijn, dan wordt het vraagstuk of die tweede vrouwengestalte door hem met vleugels geschilderd is of niet, min of meer op het tweede plan geschoven. Al nemen wij aan, dat zij van het begin af vleugels gedragen heeft, dan maakt het geheel toch de indruk of het om twee moeders en twee kinderen gaat, die alle in de allernauwste wisselwerking staan. Dit moet het motief zijn, dat hij tastend benaderde; dit is wel de uitdrukking van het oerbeeld, dat hij in het gewaad van dit schilderij heeft gekleed.

De opdracht, die Leonardo gekregen heeft, is bekend, een Madonna omringd door een groep engelen en twee apostelen. Zoals bij hem vaker gebeurde heeft het jaren geduurd eer dat het niet zeer omvangrijke schilderij voltooid was, terwijl in het contract over een half jaar werd gesproken. Dit duidt vermoedelijk weer op een innerlijke worsteling evenals bij het Avondmaal. Als resultaat van deze worsteling zien wij nu een verregaande versobering van de compositie. Wanneer men de richting, waarin deze versobering ge­gaan is, innerlijk volgt, dan zal men moeten erkennen, dat deze geheel over­eenkomt met het zoeken naar het aangeduide motief.

Wij kennen van Leonardo nog een schilderij, dat in de eerste plaats aan de moeder met het kind gewijd is. Wij zien daar Maria op de schoot van haar moeder zitten, terwijl ze zich sterk voorover buigt om het kind vast te kunnen houden, dat weer een lammetje beet heeft. Van dit schilderij bestaan studies waarop wij weer twee vrouwen en twee kinderen aantroffen. Ook hier heeft hij dus met het zelfde motief gespeeld.

Wij worden door dit alles in verband met de Madonna in de grot voor een dubbele vraag geplaatst: wie is het zittende kind, wanneer het geknielde kind de Jezusknaap moet zijn en wie is de geknielde vrouw of moet zij toch een engel voorstellen? Misschien is het niet mogelijk op dit complex een zeer concreet antwoord te geven omdat, gelijk wij gezien hebben, een zekere kloof denkbaar is tussen het oerbeeld dat door wilde schijnen en het onderwerp, dat Leonardo in zijn bewustzijn droeg. Toch mogen wij ons misschien op de volgende wijze tastend naar een antwoord toe bewegen.

Bij het begin van onze jaartelling speelden zich in Palestina gebeurtenissen af, die, hoewel zij de uiterlijke wereld tot toneel hadden, een volkomen uit­drukking van de geestwetten waren. Het uiterlijke gebeuren werd op zulk een niveau geheven, dat het geheel doorzichtig werd voor de sfeer van de oerbeelden; de oerbeeldenwereld kwam dichterbij dan ooit en nam zeer direct de leiding over de uiterlijke gebeurtenissen.

Al wat zich afspeelde was er ten slotte op gericht het oerbeeld der oerbeelden een enkele maal in het aarde-zijn tot de hoogst mogelijke volkomenheid op te laten leven. Alles groepeerde zich om het hoogste menszijn heen. Het begon met de geboorte van twee kinderen, die zeer tegengesteld van aard waren en de taak meedroegen tezamen de schaal te vormen, waarin het goddelijke mensenvoorbeeld, dat in wilde dalen, ontvangen kon worden. Ook de beide moeders van deze kinderen waren zeer tegengesteld van aard. Te­zamen vertegenwoordigden zij het ideaal vrouwelijke in twee aspecten.

Is het nu niet even vanzelfsprekend als wonderbaarlijk, dat Leonardo op zijn innerlijke wegen ook deze tweeheid van moeder en kind moest ontmoeten? Hij verhief zich immers door middel van zijn kunst telkens opnieuw tot het ideaal menselijke en met het schilderen van het Avondmaal heeft hij zelfs een worp gedaan naar het hoogste oerbeeld van heel het mensen-zijn op aarde. In deze dingen schuilt een grote consequentie. Leonardo zocht al schilde­rende een onbeperkte overeenstemming tussen oerbeeld en uiterlijke wereld. In zijn kunst herkennen wij de uiting van hetzelfde als in zijn wetenschap­pelijke werk, de fenomenologische wereldbeschouwing, de beschouwingswijze in het teken van de jonkvrouw. Waar moest de jonkvrouw in hem, hem, die een van de heel groten onder de aardebewoners was, heenvoeren? Naar het grootste wat ooit een jonkvrouw heeft mogen inleiden en begeleiden, naar al die gebeurtenissen, die uitliepen op het mysterie van Golgotha. Daar werd het paradijs hersteld, dat hij zocht, daar was die doorzichtigheid van de aardewereld, die hij nastreefde, daar was tenslotte die worsteling met de dood, die hij op zijn wijze beoefende.

Al zoekende moet hij zich vereenzelvigd hebben met wat hij weergaf of anders gezegd, hij ontdekte zijn eigen eenheid naar wezen en inhoud met die oergebeurtenissen.

Zo machtig en zo zuiver was in Leonardo die impuls tot de fenomenologische beschouwing der dingen, dat hij, eenmaal op het kunstterrein werkzaam, waar alles tot beeld wordt, de geheimen van de jonkvrouw als het wezen van zijn eigen beschouwingswijze in de hoogste, de meest ongebroken vorm moest uitbeelden.

Leonardo is zelf wat hij weergeeft en hij geeft weer wat hij is. Maar juist daar zijn wezen zo jonkvrouwelijk zuiver was, kon zich door zijn zelf heen de hoogste wereldinhoud tot uitdrukking brengen.

Dit artikel vormt min of meer een geheel met twee vroegere studies van mijn hand: “Leonardo in ons midden” (Mededelingen van Juni ’52) en “Leonardo en Goethe” (Vrije Opvoedkunst, Sept. ’52).

Lang nadat dit artikel geschreven was kreeg ik een artikel van Picht (Blätter für Anthroposophie) in handen, waarin van geheel andere gezichtspunten uit het zelfde probleem in verband met de “jonkvrouw in de grot” besproken is.


  1. zie: Woldemar von Seidlitz, Leonardo da Vinci 

Bron: Mededelingen van de Anthroposofische Vereniging in Nederland 9 (1954) 9, p. 133-140